Toespraak mr.J.P.H. Donner bij de herdenking Dodenspoorwegen 2015

Geplaatst op 7 september 2015

Op zaterdag 29 augustus sprak de President van de Oorlogsgravenstichting de heer mr. J.P.H. Donner tijdens de herdenking Birma-Siam en Pakan Baroe Spoorweg op Landgoed Bronbeek. Hieronder leest u zijn toespraak.

 

Heren veteranen, dames en heren,

Wij zijn vandaag bijeen om de aanleg van de Birma-Siam en de Pakan Baroe Spoorweg te herdenken, althans alles waar dat voor staat; de slachtoffers, de nabestaanden en de overlevenden. Meer dan 3.000 Nederlanders lieten daarbij het leven, samen met meer dan 12.000 krijgsgevangenen van andere nationaliteiten. En zij niet alleen; er waren meer dan 150.000 slachtoffers onder de plaatselijke bevolking, onder wie meer dan 80.000 Indische Nederlanders uit Java en Sumatra.

We gedenken niet minder de duizenden Nederlanders die de aanleg van de spoorwegen overleefden, maar die verder moesten leven met herinneringen aan ontbering, uitputting en honger, aan leed, angst en wanhoop en die daardoor voor het leven getekend waren. De meesten zijn er helaas niet meer bij, maar we herdenken samen met wie er nog wel zijn en met nabestaanden; om zo de herinneringen mede te dragen. En die herinneringen zijn niet beperkt tot het werk aan de spoorwegen, want daarmee was het niet afgelopen. Toen het werk in Birma af was, wachtte weer ander slopend werk elders en de transporten daarheen waren vaak nog moorddadiger. Vele krijgsgevangen die niet aan de spoorwegen werkten, waren hen daarbij al voorgegaan. Alleen bij de Pakan Baroe Spoorweg was dat anders, want die was pas af op de dag dat Japan zich overgaf.

Maar ook met die overgave was het niet afgelopen. De bevrijding volgde vaak pas weken later. En voor wie in Nederlands-Indië bleven, was die bevrijding slechts de inleiding op weer een nieuwe periode van geweld en oorlog; de Indonesische vrijheidsstrijd. Terwijl wie naar Nederland terugkeerde op een muur van onbegrip stuitte voor het ondergane leed. Nee, het heeft nog heel lang geduurd voordat er weer iets was dat leek op een normaal leven; en ook dat was niet meer normaal vanwege de herinneringen waar men mee moest leven.

Twee weken geleden, op 15 augustus, herdachten we dat het zeventig jaar geleden was dat in Zuidoost-Azië en Nederlands-Indië de Tweede Wereldoorlog ten einde was. Bij die herdenking staan we stil bij al het leed van de oorlog en gedenken we alle oorlogsslachtoffers. Waarom dan nog apart stilstaan bij de slachtoffers en wreedheden van de dwangarbeid in Birma en op Sumatra? Dat mag geen vraag zijn. Ieder slachtoffer verdient het vele malen herdacht te worden en ieder misdrijf tegen de menselijkheid moeten we telkenmale gedenken. Zouden we de slachtoffers alleen nog allen tezamen herdenken en zouden we de wreedheden en onmenselijkheid nog alleen als deel van de Tweede Wereldoorlog gedenken, dan zijn we eigenlijk al aan het vergeten.

De dwangarbeid en mishandelingen van krijgsgevangenen in Zuidoost-Azië zijn niet slechts historische feiten in het boek van de geschiedenis dat langzaam gesloten wordt. De mishandeling van krijgsgevangenen door de Japanners hing niet samen met oorlog. Het was de totale miskenning, los van oorlog, van de betekenis van menselijk leven. In Europa was het doden van mensen het resultaat van terreur en van een industriële organisatie gericht op het vernietigen van menselijk leven. In Zuidoost-Azië was het veeleer gevolg van de ontwaarding van menselijk leven tot een gebruiks- en wegwerpartikel.

De wijze waarop in de Tweede Wereldoorlog wreedheden zijn bedreven en menselijk leven is vernietigd als was het onkruid; de wijze waarop het slechtste in mensen is bovengekomen, mag geen gesloten boek worden, ook niet als de laatste overlevende en de laatste nabestaande er niet meer zijn. Want wanneer dat gebeurt, is het gevaar het grootst dat we het gaan herhalen. We gedenken niet de geschiedenis, maar de realiteit van wat mensen elkaar kunnen aandoen en elkaar sinds die tijd ook weer hebben aangedaan. Wat gebeurde, mag daarom niet tot litteken worden op de menselijke geschiedenis, maar moet ons tot permanente handicap dienen als we weer te veel gaan vertrouwen op beschaving en ons verstand.

Bovendien: we gedenken niet alleen moorddadige mishandeling. We gedenken niet minder de moed, plichtsbetrachting, wederzijdse steun, medemenselijkheid en menselijke waardigheid die ook onder onmenselijke omstandigheden konden worden opgebracht. Het zijn lichtpunten die hoop geven. Ook daarom moeten we blijven herdenken, lang nadat wie het hebben meegemaakt, zijn heengegaan.

Het herdenken van de aanleg van beide spoorwegen in de jungle heeft ook een bijzonder karakter, omdat militairen werden ingezet; krijgsgevangen militairen. Velen waren beroepsmilitair die gezinnen moesten achterlaten die op hun beurt ook werden geïnterneerd. Over en weer wist men vaak niet waar de ander was, of die nog leefde en hoe men moest overleven. Bij alle dagelijkse wreedheid kwam derhalve ook de onzekerheid over het lot van wie achter waren gebleven, en omgekeerd. Het was allemaal in strijd met het oorlogsrecht, maar vreemd genoeg bood die militaire kant ook meer kans op overleving. Men werd als militair in eenheden ingezet; daardoor stond men niet als eenling tegenover het geweld van kampbewakers en de uitputting. Er was een kader dat structuur gaf, steun kon bieden en dat voorzag in elementaire voorzieningen zoals geestelijke zorg en rudimentaire medische hulp. De overlevingskansen waren daardoor groter. De overlevingskans van de ingezette krijgsgevangenen bleek vele malen hoger dan van de ingezette plaatselijke bevolking. Van de Nederlandse militairen die werden ingezet bij de Pakan Baroe Spoorweg liet een op de zeven het leven; van de inheemse bevolking was dat vier op de vijf. In Birma was het niet anders.

De militaire dimensie geeft ook de herdenking een eigen kleur. De afschuwelijke herinneringen zijn vermengd met herinneringen aan militaire dienst en alles wat daarmee samenhangt. Een mengeling die ook maakt dat een herdenking zoals vandaag mede een reünie is van oud-militairen met herinneringen aan de tijd die men gemeenschappelijk doorbracht.

Militaire herdenkingen zijn er vele. Vroeger herdacht men vooral overwinningen en overwinnaars. Sinds begin vorige eeuw herdenken we ook de gevallen militairen en sinds de Tweede Wereldoorlog herdenken we alle slachtoffers, ook die onder de burgerbevolking. Maar een herdenking, zoals vandaag, van gedeeld leed en ontbering staat ook daarin apart.

Het herdenken verandert naarmate er steeds minder zijn die de aanleg van de spoorwegen en de kampen aan den lijve hebben ondervonden. Toen het overgrote deel van de aanwezigen de verschrikkingen nog zelf had meegemaakt, beleefden zij hun eigen herinneringen, of vonden die te pijnlijk om te herinneren. Herdenken was vooral gericht op het gemeenschappelijk gedenken en herbeleven. Maar zij die met eigen herinneringen herdenken, zijn een snel slinkende minderheid; de meesten van ons hebben afgeleide herinneringen, op basis van overlevering van de geschiedenis van familieleden of de beschrijving door overlevenden. Daardoor is er groeiende behoefte om slachtoffers bij naam te gedenken en hun namen te kunnen zien. Grote aantallen zoals ik net noemde – 3.000 Nederlandse, 15.000 militaire en 150.000 inheemse slachtoffers – het doet duizelen, het maakt indruk, maar het grijpt pas aan als men de lange lijsten met namen ziet en de eindeloze rijen met kruizen. Niet het aantal, maar de individuen waren slachtoffer, of leden pijn, ontberingen en angst. De herinnering aan wie niet terugkeerde, is individuele pijn. Ook u bent hier waarschijnlijk niet vanwege een abstractie, maar vanwege persoonlijke herinneringen; een vader of man die niet terugkeerde, een familielid dat omkwam of een verhaal dat aangreep.

Op een ereveld zoeken nabestaanden naar de naam die of naar het graf van wie zij missen. Die naam op een oorlogsgraf is belangrijk; een collectief graf kan dat niet vervangen. Daarom zetten we ons ook na zeventig jaar nog in om, waar mogelijk, resten van slachtoffers te identificeren, zodat nabestaanden een tastbare herinnering krijgen. Daarom zetten we ons ook in om, daar waar geen individueel graf is, ten minste de individuele namen te noemen op een monument ter herdenking. Zoals op het ereveld Kembang Kuning in Soerabaja voor de slachtoffers van de Slag in de Javazee en op het ereveld in Kanchanaburi voor de 73 Nederlandse slachtoffers van de aanleg van de Birma Spoorweg waarvan niets is teruggevonden en die geen graf hebben op de erevelden Chungkai, Kanchanaburi en Thanbyuzayat. De lichamen van de slachtoffers van de aanleg van de Pakan Baroe Spoorweg liggen op het ereveld Leuwigajah in Cimahi op Java.

Thailand en Indonesië zijn ver weg. Het heeft vele nabestaanden gelukkig niet verhinderd om in de afgelopen decennia een reis te maken naar 'hun graf'. En nog steeds; jongeren nemen de taak soms over, waar ouderen de reis niet meer kunnen maken. Ook de deelname aan herdenkingen in Nederland groeit. Daarom is het goed de namen van slachtoffers ook aan te brengen daar waar mensen bijeenkomen, zoals hier in Bronbeek. Vandaag worden ook de namen onthuld van de slachtoffers die zijn omgekomen bij de aanleg van de Pakan Baroe Spoorweg op Sumatra.

Uiteindelijk gaat het echter niet om namen maar om de persoon die er achter staat en het verhaal waarom hij er begraven ligt. Daarom is de Oorlogsgravenstichting bezig om de eigen en andere archieven te ontsluiten. Een database met personalia van oorlogsslachtoffers maakt het mogelijk om vaak niet alleen namen te vermelden, maar ook portretten en de verhalen. Uiteindelijk moet het mogelijk worden om bij ieder graf op de eigen telefoon of IPad te zien wie er in dat graf ligt en waarom. Dat doet recht aan het slachtoffer maar draagt er ook aan bij dat jongere generaties bij het herdenken worden betrokken. Dat bleek recent bij het project 'Ereveld vol leven'; de gestorven militairen, verzetsstrijders en slachtoffers werden vertegenwoordigd door vrijwilligers die het verhaal deden. Het maakte grote indruk, zoals u kunt zien op de website van de Oorlogsgravenstichting.

Dat wil niet zeggen dat we ook de oorlogsgraven van elders naar Nederland zouden moeten overbrengen. De erevelden zijn een deel van het erfgoed in Indonesië. Wie daar liggen, zijn daar vaak geboren en getogen; ze hebben daar het leven gelaten. Op het ereveld Ancol, de executieplaats van de Japanners, komt bijvoorbeeld de geschiedenis van het verzet van Indonesiërs en Nederlanders samen; daar liggen zij naast elkaar begraven. Indonesische scholieren en studenten brengen er steeds vaker een bezoek, maar ook Indonesische autoriteiten. Na de soevereiniteitsoverdracht zijn symbolisch stoffelijke overschotten van Indonesische verzetsstrijders overgedragen, maar nu begint men zich te realiseren dat de stoffelijke resten nog op Ancol rusten en daar deel zijn van een gemeenschappelijke geschiedenis.

De erevelden in Indonesië moeten daarom daar blijven. Maar als het mogelijk is, willen we ze via moderne technieken zoals 'streetview' toegankelijk maken, zodat ieder ze vanuit Nederland kan bezoeken. Op die manier kunnen we ieder slachtoffer bij naam blijven gedenken; nabestaanden kunnen zo herdenken en anderen kunnen blijvend zien wat de prijs is als men de vrede verliest.

Herdenken is echter niet alleen stilstaan, het is ook doen. Het is stilstaan bij het verleden om de rest van het jaar te werken aan een open en verdraagzame samenleving, aan solidariteit en een hechte internationale samenwerking. In onze tijd heeft dat een eigen gezicht. We zien dagelijks de slachtoffers van oorlogsgeweld en armoede aan de grenzen aankomen. We zullen de gedachtenis aan slachtoffers van eerder geweld en oorlog mede moeten gedenken door naar vermogen bij te dragen aan een oplossing voor dat drama. Dat is niet: grenzen dicht en laat anderen het maar oplossen. Het is ook niet: 'laat maar onbegrensd binnenkomen', want dan zullen het er snel te veel blijken. Alleen zullen we het niet kunnen oplossen, maar de migrantenstroom om die reden veronachtzamen, zou betekenen dat we aan het vergeten zijn en het boek van de geschiedenis aan het sluiten zijn met betrekking tot de gebeurtenissen zoals we die ook vandaag herdenken.

Echt herdenken is omzien naar de ellende, het leed en de slachtoffers die het toen niet overleefden, om vervolgens vooruit te zien hoe we naar vermogen kunnen bijdragen om te voorkomen dat wijzelf of anderen weer in dezelfde ellendige situatie terechtkomen. Dat is effectief herdenken.

foto: Wil van de Corput

 

 

 

Schrijf in voor onze nieuwsbrief
Volg ons op

De website van de Oorlogsgravenstichting maakt gebruik van cookies. Hierdoor wordt onze website gebruikersvriendelijker en kunnen we u beter van dienst zijn.